Als er brand uitbreekt, vormen het ontwerp en de voorzieningen van het gebouw niet de bottleneck, maar het gedrag van mensen. Met voldoende nooduitgangen ben je er niet: mensen moeten er ook nog gebruik van maken. Mensen, die gewoontedieren zijn, vluchten liever via de bekende hoofduitgang dan dat ze de nooduitgang nemen. Dat stelt onderzoekster Margarethe Kobes in haar boek: ‘Zelfredzaamheid bij brand, kritische factoren voor het vluchten uit gebouwen’ (2008).
Sociaal gedrag
Op het moment dat er een brand uitbreekt, realiseren we ons vaak niet dat het om een noodsituatie gaat. Daarom laten we vaak gewoon sociaal gedrag zien. We willen niet voor gek staan. Als niemand iets doet, passen we ons aan, zo blijkt uit experimenten. Zoals het experiment waarin tien mensen – negen acteurs en een proefpersoon – in een ruimte bij elkaar zitten. Er stroomt rook de ruimte in, de acteurs hebben de opdracht gekregen om er niet op te reageren. Je ziet aan de proefpersoon dat hij weg wil, hij kijkt om zich heen, maar niemand reageert. En dus blijft ook hij lang zitten. Sommige proefpersonen houden het wel twintig minuten uit in een met rook gevulde ruimte uit.
Tien mythen ontkracht
Kobes, verbonden aan het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), analyseerde het gedrag van mensen bij incidenten en heeft tal van voorbeelden van onlogisch menselijk gedrag bij brand. Er leven nog hardnekkige mythen over de zelfredzaamheid van mensen bij brand. Hou hier rekening mee bij het uitwerken van uw risicoanalyse brand en het schrijven van uw brandpreventiedossier.
1. Rook is gevaarlijker dan vlammen
Het lijkt overbodig om aan te geven dat bij brand rook en giftige gassen vrijkomen, die kunnen leiden tot verstikking. In praktijksituaties zijn mensen zich minder bewust van de gevaren van brand dan verondersteld wordt. Onze gevaarperceptie is lager dan de ernst van de situatie in werkelijkheid is. Voor de aanwezigen blijkt het lastig te zijn om de snelheid van de brandontwikkeling in te schatten. Mensen wachten te lang met vluchten.
Mensen houden zich vast aan rolpatronen, wanneer ze geconfronteerd worden met onbekende situaties. In winkels zijn mensen geneigd om, ondanks de brand, eerst af te rekenen. Men is gaan winkelen om iets te kopen, niet om voor een brand te vluchten.
Ook onderkennen mensen het verstikkende gevaar van rook meestal niet. Hoewel mensen weten dat ze niet door rook moeten vluchten, doen ze dat wel. Verder lijkt onderzoek aan te tonen dat mensen die bekend zijn met een gebouw eerder geneigd zijn door rook te lopen, dan mensen die het gebouw niet goed kennen.
2. Mensen vluchten pas als de collega’s dit doen
In werkelijkheid blijkt dat mensen vaak helemaal niet vluchten zodra ze een brandalarm horen. De reactie op een brandalarm kan enkele minuten tot enkele uren duren. Er zijn gevallen gekend bekend waarbij mensen pas na vier uur reageerden. Een ontruimingssignaal is voor velen geen duidelijke aanwijzing voor brand, er is ‘niets aan de hand’. Wanneer mensen geen vlammen zijen of rook ruiken, zien zij niet de noodzaak om te vluchten.
Het is juist het gedrag van andere mensen in de omgeving dat een cruciale rol speelt. Als de mensen in de omgeving geen duidelijk vluchtgedrag vertonen, houden zij vast aan de gekende rolverwachtingen en negeren zij de signalen van gevaar. Belangrijk is dat bij een ontruimingsalarm een gesproken bericht meegegeven wordt via de intercom.
3. Hang noodpictogrammen laag boven de grond
Uit incidentevaluaties naar vluchtgedrag bij brand blijkt dat 92% van de overlevenden zich niet bewust is van de aanwezigheid van groene bordjes of deze simpelweg negeert. Ook hangen noodpictogrammen te hoog of tegen het plafond. Immers bij brand stijgt de warme rook en hangen de bordjes in de rooklaag waardoor ze niet meer zichtbaar zijn. Ook als er teveel pictogrammen of boodschappen hangen vallen ze niet meer op. Alternatieven zijn LED-verlichting op oog-, taille- of vloerhoogte zoals in de bioscoop of reflecterende stickers op de vloer die leiden naar de nooduitgangen.
Regels goed vakmanschap noodevacuatieverlichting
Veiligheidsverlichting of noodevacuatieverlichting (Art. III. 3-2), is verlichting die van zodra de normale kunstmatige verlichting uitvalt, de herkenning en het veilig gebruik van de voorzieningen voor evacuatie op elk moment verzekert en die, om alle risico op paniek te voorkomen, een verlichting voorziet die de aanwezigen toelaat om de evacuatiewegen te herkennen en te bereiken.
Het bepalen van de plaats en het aantal en de plaats van de armaturen is gebaseerd op de NBN EN 1838:2013 norm. We geven hier een enkele aandachtspunten mee.
– Een algemene vuistregel is dat er overal min. 1 lux licht moet zijn om veilig een nooduitgang en verzamelplaats te bereiken.
– Aan elke brandblusser, brandmelder, elke EHBO-post of brandmeldcentrale moet een verlichtingssterkte van 5 lux bekomen worden.
– Elke werkplek met een verhoogd risico (vb. zaagmachine, laboratorium, ovens, grootkeuken…) moeten in geval van nood het lichtniveau van 10 % van het normale verlichtingsniveau hebben, met een minimum van 154 lux.
– De gebruiker, uitbater moet elke maand de functie testen van de noodverlichting en elk jaar een visuele inspectie en autonomietest uitvoeren.
4. Mensen vluchten via de route die ze elke dag gebruiken
Het is niet zozeer de afstand tot de nooduitgang dat maakt dat mensen voor een bepaalde uitgang kiezen. Maar mensen vluchten doorgaans via de route waarmee ze bekend zijn. Over het algemeen is dit de (hoofd)ingang waardoor zij zijn binnengekomen. Zonder aanwijzingen en begeleiding van personeel zullen ze vluchten via het pad waarlangs ze het gebouw zijn binnengekomen. En dit is niet altijd de kortste en meest veilige vluchtweg.
De gevolgen van dit menselijk gedrag zijn dat de vluchtcapaciteit van de hoofdingang (en) waarschijnlijk niet is afgestemd op het werkelijke aantal mensen dat via deze uitgang(en) wil vluchten. Een goeie oplossing zou zijn om alle (nood) trappen en (nood) uitgangen zo te ontwerpen dat deze dagdagelijks gebruikt worden door de mensen in het gebouw. De verdeling van het aantal personen over de (nood)uitgangen zou niet per definitie evenredig moeten zijn, maar afhangen van het te verwachten (alledaagse) gebruik van de uitgangen.
5. De deurbreedte van de nooduitgang
Hierboven hebben we beschreven dat niet alle uitgangen gebruikt worden in geval van nood. Echter, uit diverse praktijkstudies blijkt dat bij een daadwerkelijke evacuatie slechts 60 personen per meter deurbreedte en per minuut door de nooduitgangen kunnen. Verder blijkt dat bij noodsituaties veel nooduitgangen afgesloten of versperd zijn door opgeslagen goederen.
6. Gebruik bij brand toch maar de lift
Uit een onderzoek naar de ramp van 9/11 blijkt dat 27% van de overlevenden gebruik hebben gemaakt van de lift. Geschat wordt dat circa 3000 mensen uit WTC 2 de ramp hebben overleefd door via de liften te vluchten gedurende de eerste 16 minuten van de ramp. Blijkbaar is het gebruik van liften een mogelijkheid om de ontruiming te versnellen en om levens te redden.
Bedenk als mensen zich elke dag via een lift of roltrap bewegen in het gebouw, dat ook zullen doen wanneer er sprake is van een noodsituatie. Bovendien kunnen rolstoelgebruikers nauwelijks zonder het gebruik van de lift een kantoorgebouw verlaten. Daarbij is ondersteuning en hulp van de collega’s aangeraden.
7. Belang van getrainde bedrijfshulpverleners (BHV)
Ook al is een gebouw brandveilig uitgevoerd, dan nog bepaalt het gedrag van de aanwezige mensen voor een belangrijk deel de zelfredzaamheid bij brand. Mensen laten zich sterk beïnvloeden door het gedrag van anderen en passen hun eigen gedrag daarop aan. Mensen volgen instructies van anderen op, vooral als ze afkomstig zijn van mensen met autoriteit en als de instructies overeenkomen met de eigen beoordeling van de noodsituatie.
Zo kan een goed functionerende BHV-organisatie binnen uw bedrijf de reactietijd ongeveer 10 keer verkorten ten opzichte van de situatie waarin de ontvluchting niet door getraind personeel wordt begeleid.
8. Personen met een beperking
Uit onderzoek blijkt dat mensen met een handicap niet per definitie minder zelfredzaam zijn dan mensen zonder functionele beperking. Bijvoorbeeld blinde mensen kunnen zich beter oriënteren bij rookontwikkeling of het uitvallen van de verlichting.
Niet alleen het waarnemingsvermogen is van belang voor de zelfredzaamheid bij brand. Andere factoren spelen hun rol zoals het aanvoelen van de gevarendreiging, de acties die mensen nemen nadat een brand is ontdekken en de vluchtmogelijkheden die er zijn.
9. Overgewicht en hoge hakken
In hoge gebouwen, waar veel trappen afgedaald moeten worden, blijken veel mensen last te hebben van ‘tijdelijke beperkingen’. Hierbij denken wij aan lichamelijke reacties op hitte en rook (slecht zicht, onwel worden…), overgewicht, astma of zwangere dames. De mensen verplaatsen zich bij nood langzamer dan gemiddeld en moeten bovendien regelmatig even rusten. Ook vrouwen met hoge hakken of knellend schoeisel kunnen een vlotte doorstroom in de nooduitgangen belemmeren.
10. Mensen raken in geval van brand in paniek
Het tegendeel is waar. De associatie van paniek met brand blijft steeds terugkomen. In veel gevallen doen mensen namelijk helemaal niets bij het zien van brand. Ze blijven staan kijken, gaan door met de activiteiten die ze al deden, of ze komen juist naar de brand toe om het van zo dichtbij mogelijk te ervaren.
Hoewel gedacht wordt dat mensen bij brand in paniek raken en alleen voor zichzelf zorgen, is het zo dat mensen in noodsituaties juist samenwerken en gericht zijn op het redden van elkaar. Uit veel incidentenanalyses blijkt dat mensen elkaar helpen of elkaar kalmeren met bemoedigende opmerkingen. Verder kan een sterk leidende persoon een grote groep aanwezigen op gecontroleerde wijze in veiligheid brengen door anderen de vluchtroute aan te geven.
Stem uw brandpreventie af op het menselijk gedrage
Brandveiligheidsmaatregelen in gebouwen zijn niet voldoende afgestemd op het menselijk gedrag bij brand. Dat zou beter kunnen. Hiervoor is nader onderzoek naar de acties en beslissingen bij brand noodzakelijk. Verder lijken mensen moeite te hebben met het inschatten van brandgevaar. Om dit te verbeteren zou geïnvesteerd moeten worden in voorlichting aan medewerkers en het training van bedrijfshulpverleners. Hierbij moet het gedrag van mensen bij brand het uitgangspunt zijn. Onze zelfredzaamheid bij brand wordt bepaald door menskenmerken (mobiliteit, groepsgedrag, perceptie…), gebouwkenmerken (breedte vluchtwegen, automatische blussystemen…) en brandkenmerken (snelheid van de brand, toxiciteit van de rookgassen…).
Hulp nodig bij het uitwerken van uw brandpreventiedossier?
Wij helpen u graag verder! Neem contact met ons op voor het uitwerken van uw brand risicoanalyses en het opstellen van de verschillende documenten voor uw brandpreventiedossier. Bel ons of stuur ons een mail.