Vanaf 24 april 2016 gelden strengere voorschriften voor de verlichting en verluchting van de arbeidsplaatsen (Boek III, titel 1). Het KB van 25 maart 2016 verduidelijkt en vult de voorschriften aan uit het KB van 10 oktober 2012.
A. VERLICHTING OP DE WERKPLEK
De werkgever bepaalt, net als voordien, op grond van de resultaten van een risicoanalyse, aan welke voorwaarden de verlichting van de arbeidsplaats en de werkpost moeten beantwoorden. Dit doen we om ongevallen te voorkomen door de aanwezigheid van voorwerpen, hindernissen of om vermoeidheid van de ogen te voorkomen.
NBN norm EN 12464-1 en EN 12464-2
Wanneer de werkgever de NBN-normen niet wenst toe te passen, moet de verlichting tenminste beantwoorden aan de voorwaarden de zijn vastgelegd in de bijlage III.1-2 . In de bijlage somt men de vereiste verlichtingssterkte (uitgedrukt in lux) op in functie van de werkplek.
Zo moet op de werkposten de gemiddelde verlichtingssterkte van het werkvlak voldoende zijn voor de uit te voeren taken, en is, gemeten op het werkvlak, of bij afwezigheid van een werkvlak op een horizontale hoogte van 0,85 meter van de grond, een minimale gemiddelde lichtsterkte vereist van:
– 200 lux voor refter, kleedkamer, landbouwactiviteiten, brouwerij, ruw assembleerwerk;
– 300 lux voor bakkerij, machinewerk, fruit sorteren, wasserij, lassen, garage, receptie, kopieerwerk, kinderopvang, klaslokaal, auditorium, sporthal;
– 500 lux voor EHBO-lokaal, laboratoria, controleruimten, precisie machinewerk, autoassemblage, keuken, slachthuis, productcontrole, kapsalon, schoenmakerij, drukkerij, spinnerij, weverij, houtbewerking, bureauwerk, vergaderzaal;
– 750 lux voor glasbewerking, materiaalinspectie, precisie-assemblage, naaiwerk, verfspuiten, technisch tekenen;
– 1000 lux voor precisiewerk, kleurinspectie, juweelproductie, medisch onderzoekslokaal.
Op plaatsen die enkel dienen voor verplaatsing is de verlichtingssterkte gemeten op de vloer ten minste :
– 5 lux voor kolenopslag, houtopslag, stapelplaatsen met occasioneel verkeer, buiten gelegen doorgangen voor voetgangers, autoparking;
– 10 lux voor algemene verlichting van havens, risicovrije zones in de petrochemie en gelijkaardige industrieën, opslag van verzaagd hout, wegen voor traag verkeer (minder dan 10 km per uur) van bijvoorbeeld fietsen of heftrucks;
– 20 lux voor auto- en containeropslagplaatsen in havens, normaal autoverkeer, in- en uitritten van parkings;
– 50 lux voor industrieterreinen, opslagzones buiten, olieopslagtanks, waterzuiverings-installaties, plaatsen voor laden en ontladen, bouwwerf, opslaghal zonder manueel werk;
– 100 lux voor verplaatsingszones in het bedrijf, gangen, trappen, magazijnen.
Oogafwijkingen en andere eisen
– Indien er werknemers zijn met een grotere lichtbehoefte omwille van oogafwijkingen of leeftijd moet de verlichtingssterkte hieraan aangepast worden.
– De verlichting van het werkvlak moet gelijkmatig verdeeld zijn. Snelle en sterke overgangen in de verlichtingssterkte van het werkvlak en de onmiddellijk aangrenzende zone moeten vermeden worden. De lampen mogen geen flikkering of stroboscoopverschijnselen vertonen. Er mag geen hinderlijke verblinding door directe of indirecte waarneming van heldere lichtbronnen in het gezichtsveld optreden.
– Indien op een werkvlak een gemiddelde verlichtingssterkte groter dan 200 lux nodig is mag zij bekomen worden door middel van een plaatselijke verlichting, mits de installatie voor de algemene verlichting alleen reeds, op dezelfde plaats een gemiddelde verlichtingssterkte van minimum 200 lux verzekert.
– De kunstmatige verlichting mag de kleuren van de veiligheids- en gezondheidssignalering en de pictogrammen niet wijzigen. De lampen die gebruikt worden voor de verlichting van het werkvlak hebben een kleurweergave-index van 80 of meer en een kleurtemperatuur die aangepast is aan de taak.
– Bij de keuze van de soort en de plaatsing van de lampen moeten de veiligheidsrisico’s die onderhoud en vervanging van lampen met zich meebrengen in rekening gebracht worden. Onderhoudsvrije LED-verlichting heeft dan de voorkeur op TL-lampen.
Verduidelijking rond noodverlichting
Art. III.1-33: Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van de kunstverlichting aan een verhoogd risico zijn blootgesteld, zijn uitgerust met een verlichting:
– Deze draagt bij aan de veiligheid van de personen die bezig zijn met een mogelijk gevaarlijke activiteit of zich in een mogelijk gevaarlijke situatie bevinden;
– Deze maakt het hen mogelijk een gepaste afsluitprocedure uit te voeren voor de veiligheid van de bediener en andere aanwezigen in het gebouw.
– Het nieuwe KB bepaalt ook dat de sterkte van deze verlichting (er is geen sprake meer van ‘noodverlichting’) niet minder mag zijn dan 10% van de normaal vereiste verlichtingssterkte voor de betreffende taak.
B. LUCHTVERVERSING OP DE WERKPLEK
Het wijzigings-KB brengt ook duidelijkheid op het vlak van luchtverversing. De voorschriften worden deels hernomen en aangevuld:
Art. III.1-34: De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers in de werklokalen over voldoende ‘verse lucht’ beschikken – er is geen sprake meer van ‘zuivere lucht’. Hierbij wordt rekening gehouden met de werkmethoden en de lichamelijke inspanningen van de werknemers.
Hiertoe neemt de werkgever de nodige technische of organisatorische maatregelen opdat de CO2-concentratie in deze werklokalen lager is dan 800 ppm, tenzij deze kan aantonen dat dit om objectieve en gegronde redenen niet mogelijk is.
In elk geval mag de CO2-concentratie in deze werklokalen nooit hoger zijn dan 1200 ppm!
De luchtverversing gebeurt op natuurlijke wijze of door middel van een luchtverversingsinstallatie. De installatie moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet ze ‘verse lucht’ verspreiden.
De luchtverversingsinstallatie is bovendien zo ingesteld – en dit is nieuw – dat over een werkdag de gemiddelde relatieve luchtvochtigheid tussen 40% en 60% ligt, tenzij dit om technische redenen niet mogelijk is. De relatieve luchtvochtigheid mag tussen 35% en 70% liggen indien de werkgever aantoont dat de lucht geen chemische of biologische agentia bevat die een risico kunnen vormen voor de veiligheid en de gezondheid van de aanwezige personen op de arbeidsplaats.